Wat de VvLS opviel dit kwartaal

Kamervragen

De VvLS onderhoudt met diverse parlementariërs contacten. Met name op het gebied van wetgeving voeren wij met hen regelmatig gesprekken. Zo kort voor de verkiezingen voor de Tweede Kamer kom je Kamerleden overal tegen en doen ze hun uiterste best om maatschappelijke problemen aan te pakken. Zo zijn er recentelijk Kamervragen over het traineren van de afwikkeling van schadezaken door verzekeraars gesteld. Het antwoord op deze vragen is allerminst geruststellend. Minister van justitie Korthals kende het probleem niet en verwees de vragen door naar minister Zalm van Financiën, want daar vallen de verzekeraars onder.

Kortom: De vragen zijn gesteld; de kiezer is tevreden en het beleid blijft onveranderd. De VvLS heeft er dan ook op aangedrongen om opnieuw vragen te stellen naar het reilen en zeilen van verzekeraars. Wij hopen dat dit op korte termijn gaat gebeuren.

Verkiezingsprogramma’s

Ook in de verkiezingsprogramma’s van de grote partijen komt het woord slachtofferhulp niet voor. Letselschadeslachtoffers vormen een grote groep in onze samenleving. Men zou daarom verwachten dat dit voor de politiek een groep zou zijn waar men rekening mee houdt. Dit is echter niet waar, want de slachtoffers houden zich over het algemeen muisstil. De VvLS houdt zich namens een grote groep slachtoffers niet stil en zal zich dus zowel voor als na de verkiezingen mengen in de discussie over alle onderwerpen die met letselschadeslachtoffers te maken hebben. Of onderwerpen die raakvlakken met dit onderwerp hebben, zoals het omstreden rapport Donner.

De VvLS is binnen de SER natuurlijk geen gesprekspartner, buiten de SER zijn er over dit onderwerp echter met politieke beleidsmedewerkers gesprekken geweest.

Ook is de VvLS in actie gekomen voor een verbod op heimelijk camera toezicht. Het bespieden van slachtoffers is volgens de wet toegestaan. Op dit moment ligt er in de Tweede Kamer een wetsvoorstel klaar om dit te verbieden. Verzekeraars zijn hier niet blij mee. Zij zien dit als de enige weg om –zoals zij dat noemen– fraudeurs aan te pakken. De VvLS vindt dat dit verbod er wel moet komen en dat heimelijk cameratoezicht een verkeerde manier van bewijsvoering is. Als er al gefraudeerd wordt, zijn er voldoende andere methoden voorhanden om dit aan te tonen. Het zonder waarschuwing laten schaduwen van slachtoffers is zo een grote inbreuk op hun privacy, dat dit niet zonder enige controle van buitenaf mogelijk moet zijn.

De rechtsvoortgang inzake skeeler­ ongeval IJ–tunnel 1999

De VvLS is weer volop in het nieuws met de valpartij van skeelers en inline skater tijdens de Van Dam tot Dam Loop in 1999. Op 11 december jl. diende voor het gerechthof van Amsterdam de eerste zitting. De VvLS, die als een van de eisende partijen hier bij aanwezig was, verbaasde zich over het gemak waarmee Le Chapion zich van de kwestie afmaakte. “Men deed toch op eigen risico mee. Men wist toch dat er een tunnel in het parcours zat. Men kende het risico van skaten en het ging in 1998 toch ook goed?” De Skeelerbond Nederland heeft in 1998 het parcours al afgekeurd. Le Chapion vond het evenwel niet nodig om maatregelen te treffen die de ramp hadden kunnen voorkomen. In de rechtszaal waren naast Le Chapion ook atletiekvereniging Zaanstreek en AV Atos aanwezig. Beide clubs waren volgens hun raadsvrouwen niet op de hoogte dat de skeeler– en inlineskate tocht gehouden werd.

Het lijkt er dan ook sterk op dat Le Chapion de skatetocht vooral als makkelijk financieel voordeel zag en door het laten starten van bijna 4000 enthousiaste mensen snel en gemakkelijk een graantje van de populariteit van skaten en skeeleren mee wilde pikken. De VvLS is dan ook van oordeel dat iedere organisator (van welk evenement dan ook) zich altijd bewust moet zijn van de risico’s en zich indien nodig moet laten voorlichten door experts als het om risico’s gaat.

De rechter heeft partijen nu opdracht gegeven om de vragen te beantwoorden en met bewijs van hun stellingen te komen. De volgende zitting is vastgesteld voor 23 januari 2002. De slachtoffers van de IJ–tunnel ramp zullen na deze zitting schriftelijk warden geïnformeerd over het ver­ loop van de procedure.

De VvLS zal ook in het komende kwartaal weer de politieke agenda nauw volgen en de verantwoordelijken van informatie voorzien en vragen stellen.

“Werk: dat blijft een fascinerend onderwerp”

We zijn in gesprek met Maayke Kwekkeboom, directeur van Stichting Stimulans in Epe, over werk en doel van de stichting.

Wat is en doet Stichting Stimulans precies?

“Stimulans is een zelfstandige stichting. We krijgen voor een deel van ons werk subsidie van de gemeente Epe. Onze taken liggen op het gebied van ”sociale activering van mensen zonder betaald werk.“ We proberen te voorkomen dat mensen die hun werk verliezen, worden buitengesloten en in een isolement geraken. Momenteel ligt het accent op het aanbieden van cursussen en het geven van advies en voorlichting.

Ik vind ons werk belangrijk omdat in onze samenleving veel afhangt van het hebben van betaald werk. Werk, opgedragen taken, vullen een groot deel van de dag. Het geeft richting aan je activiteiten, structuur aan het bestaan, het levert sociale contacten op en erkenning. Voor velen is het een uitdaging en ook voldoening als je iets voor elkaar hebt gekregen.

Natuurlijk levert het ook middelen van bestaan op. Je kunt dingen kopen, doen wat je leuk vindt en werk geeft uitzicht op nog meer en nog beter. Laatst sprak ik iemand die zei: “Ik heb geluk dat ik werk, want daardoor hoorde ik van ’n collega dat zijn vriend een auto te koop had. Die kon ik zo mooi kopen.” Aan dat voordeel had ik zelf nog niet zo gedacht, maar zo werkt het wel. Door je maak je deel uit van een netwerk dat elkaar nuttige informatie toespeelt. Als je je werk verliest raak je dikwijls ook dat netwerk kwijt. Maar kunt het ook te gek maken: als ik zie hoe sommigen zich helemaal uitleveren aan hun baan, ten koste van hun gezondheid, zou ik willen dat werk wat minder belangrijk was.

Bij Stimulans beschouwen we het ongewild verlies van werk als een crisis die het hoofd moet geboden. We proberen daarbij te helpen mensen de gelegenheid te geven zich te heroriënteren op hun levensloop. Onze activiteiten, gericht op lichaam en geest, kunnen bijdragen aan die heroriëntatie. Met het ontwikkelen van en ruimte geven aan de eigen creativiteit, komen mensen terecht bij een belangrijke bron die inspireert tot vernieuwing en verandering. Openstaan voor verandering is essentieel om verder te kunnen en nieuwe wegen in te slaan.

Met activiteiten als Yoga en Tai Chi hopen we mensen te stimuleren zich weer bewust te worden van hun eigen lichaam. Dikwijls merken we dat mensen die arbeidsongeschikt zijn geworden zich door hun lichaam in de steek voelen gelaten. Voor mensen in de WAO hebben we zelfs een eigen programma ontwikkeld:“WAO , wat nu?” Want voor veel mensen die hun werk verliezen door ziekte of door letsel opgelopen bij een ongeluk is dat de centrale vraag: Hoe moet ik verder met mijn leven?

Voor wie is Stimulans bedoeld?

“In principe richten we ons op iedereen die geen betaald werk heeft en op hen die hun baan dreigen kwijt te raken door ziekte of ontslag. We rekenen alle uitkeringsgerechtigden tot onze doelgroep. Door verlies van inkomen kom je terecht in een doolhof van instanties waar je gemakkelijk de weg kwijtraakt. We geven voorlichting en individueel advies. We helpen bij het uitzoeken van dingen. Iedereen wordt geacht de wet te kennen, maar de realiteit is dat velen hun rechten en plichten niet kennen. Via De Wetswinkel, ook een activiteit van Stimulans, komen we in aanraking met een veelheid van andere problemen. De Wetswinkel is er voor alle vragen op juridisch gebied.

De laatste tijd richten we ons wat meer op WAO­ ers en hun problemen. Door de nadruk die er vanuit de overheid wordt gelegd op Werk in plaats van inkomenszekerheid op basis van een uitkering hebben veel mensen met een arbeidshandicap enorm veel vragen. Vandaar dat we veel doen aan voorlichting. We horen zo veel over de re–integratie– inspanningen en wat daarmee mis kan gaan. Dal is voor ons reden geweest om een speciaal programma te ontwikkelen dat WAO– ers helpt om helder te krijgen wat ze zelf eigenlijk willen. Veel WAO– ers hebben het gevoel dat er maar wat met hen wordt gesold. Ze willen de zeggenschap over hun eigen leven terugkrijgen en niet voortdurend van anderen te horen krijgen: “Je kunt volgens ons nog wel dat en dat doen en dat niet meer.” In ons programma komen drie dingen aanbod: herwaarderen van verworven kwaliteiten, kennis en kunde die door de arbeidshandicap niet zijn aangetast, verwerken van de ervaringen die men heeft opgedaan rond het verlies van werk, de ziekte, de reactie van werkgever en collega’s, de manier waarop instanties met je omgaan, en vanuit deze twee belevingsvelden wordt toegewerkt naar een nieuwe levensoriëntatie, waarin een werkbaar evenwicht wordt gevonden tussen mogelijkheden en beperkingen, tussen leven en werken, betaald of niet betaald. We bieden dit programma aan UVl’s en mensen die geconfronteerd worden met een re–integratietraject. Komend jaar gaan we bezien of we zelf het gehele re–integratietraject kunnen uitvoeren.

Onze missie daarbij is dat we onze klanten proberen te begeleiden met behoud van hun autonomie. Ze moeten zelf hun keuzes maken en zich inspannen om hun doelstellingen te realiseren. Daar krijgen ze hulp en advies bij, zodat ze zich als een volwaardige partner opstellen bij het vormgeven van hun re–integratietraject.

Stimulans is vooral regionaal georiënteerd. Ons werkgebied hebben we zelf bepaald op de regio Noord– west Veluwe, nl. zo dicht mogelijk bij onze klanten omdat veel WAO– ers behoorlijk beperkt zijn geraakt in hun mobiliteit. Mogelijk dat we later ook elders in het land verder gaan. Zo heeft bijvoorbeeld een werkgroep die zelf is voortgekomen uit onze eigen WAO– activiteiten een aantal vakantie– en bezinningsweken georganiseerd waarvoor landelijke heel veel belangstelling was. We hopen voor dit soort activiteiten een structurele financiering te vinden, bijvoorbeeld via zorgverzekeraars.

Er werken bij Stimulans acht mensen van wie er vier zelf in de WAO hebben gezeten. Bij de aanstelling van medewerkers hebben we een voorkeur voor mensen die enige levenservaring hebben. Bijna iedereen die bij ons werkt heeft het een en ander meegemaakt maar is er in geslaagd een zinvolle wending aan z’n leven te geven. Als geen ander weten zij wat daarvoor komt kijken en welke inspanning dat van hen heeft gevergd. Die ervaring helpt ons om de aansluiting met onze klanten te vinden. En verder moeten we heel goed naar hen luisteren.

Het schadefonds in de praktijk

In het oktober nummer van het VvLS Magazine heeft Harold Willems, directeur van het Schadefonds Geweldsmisdrijven, uiteengezet hoe de regeling van het fonds luidt, hoe het fonds werkt en wie er voor een uitkering in aanmerking komt. Dit keer zal er aan de hand van praktijkvoor­ beelden een beeld worden geschetst van het soort zaken dat het Schadefonds Geweldsmisdrijven zoal behandelt en wanneer een verzoek wel of niet tot een uitkering zal leiden.

Het Schadefonds Geweldsmisdrijven krijgt steeds meer verzoeken binnen van mensen die slachtoffer zijn geworden van een geweldsmisdrijf of van nabestaanden van een overleden slachtoffer (in 2000 kwamen er ongeveer 3.700 nieuwe verzoeken binnen en werd er voor ruim 4,5 miljoen euro uitgekeerd). Als aan de wettelijke criteria wordt voldaan, zal een verzoek om een uitkering uit het Schadefonds warden toegewezen. Een aantal praktijkvoorbeelden wordt hieronder gegeven.

Diefstal met geweld

Een jonge vrouw werkt al enige tijd als caissière in de supermarkt. Op een dag komen er twee gewapende overvallers binnen, die haar en een aantal aanwezigen bedreigen met een vuurwapen. De vrouw wordt gedwongen het geld te overhandigen. Als gevolg van deze traumatische gebeurtenis kan de vrouw gedurende negen maanden niet werken; haar salaris wordt! Voor 70% doorbetaalt. Tevens is de vrouw onder behandeling van een therapeut. Het verzoek om een uitkering uit het Schadefonds wordt toegewezen, de vrouw ontvangt 2.269 euro immateriële schadevergoeding, 498 euro voor de gevolgde psychotherapie, 68 euro voor de gemaakte reiskosten van en naar de therapie en 2.500 euro voor het verlies van arbeidsvermogen.

Mishandeling

Een jongen wordt op een zaterdagavond tijdens het uitgaan zonder reden door een groepje jongeren geslagen en geschopt. De jongen loopt hierbij een gebroken onderkaak op en moet hieraan geopereerd warden. Hij moet gedurende zes weken vloeibaar voedsel nuttigen. Als gevolg van het misdrijf haalt de jongen zijn studiejaar niet en moet hij doubleren.

Het verzoek om een uitkering uit het Schadefonds wordt toegewezen. De jongen ontvangt 1.702 euro immateriële schadevergoeding, 54 euro voor het vloeibaar voedsel, 367 euro voor de gemaakte tand­ artskosten en 519 euro voor de studievertraging.

Seksueel geweld

Een meisje fietst in het donker naar huis. Op een gegeven moment wordt zij van haar fiets geduwd en de bosjes ingetrokken door een man. De man verkracht haar. Het meisje gaat voor het verwerken van deze gebeurtenis gedurende een jaar naar een psychotherapeut. Haar kleding is onherstelbaar beschadigd. Het verzoek om een uitkering uit het Schadefonds wordt toegewezen. Het meisje ontvangt 3.404 euro immateriële schadevergoeding, 1.492 euro voor de gevolgde psychotherapie en 125 euro voor de beschadigde kleding.

Huiselijk geweld

Gedurende hun relatie wordt de vrouw regelmatig mishandeld door haar ex–vriend. Het letsel bestaat meestal uit bloeduitstortingen en kneuzingen. Uiteindelijk gaat de vrouw bij hem weg. Tevens verhuist ze naar een andere woonplaats uit angst voor haar ex–vriend. Het verzoek om een uitkering uit het Schadefonds wordt toegewezen. De vrouw ontvangt 1.135 euro immateriële schadevergoeding en 2.000 euro voor de verhuiskosten.

Shockschade

Een man wordt voor zijn woning doodgestoken. Zijn vrouw en kind horen geschreeuw, lopen hierop af en zien hun man en vader op de straat liggen in een grote plas bloed. De man sterft kart hierop aan zijn verwondingen. Zowel de vrouw als het kind ontvangt 3.404 euro immateriële schadevergoeding, hoewel zij dus niet zelf direct slachtoffer zijn geworden van een geweldsmisdrijf, maar wel direct met de gevolgen ervan op hun dierbare zijn geconfronteerd.

Het kan uiteraard ook voorkomen dat een verzoek om een uitkering uit het Schadefonds wordt afgewezen, omdat het niet voldoet aan de wettelijke criteria. In het onderstaande warden een aantal voorbeelden gegeven van verzoeken die zijn afgewezen.

Geen geweldsmisdrijf

Een oudere man loopt over straat. Zijn portemonnee wordt uit zijn jaszak gerold. Hij heeft echter niets in de gaten en bemerkt pas later dat zijn portemonnee is gestolen. Er is geen geweld gebruikt. Het verzoek wordt afgewezen.

Geen ernstig letsel

Een man wordt mishandeld door een onbekende jongen. De man loopt hierbij wat bloeduitstortingen en kneuzingen op. Verder maakt hij melding van angstgevoelens, maar hij is hiervoor niet onder behandeling. Het verzoek wordt afgewezen, omdat er geen sprake is van ernstig letsel in de zin van de Wet Schadefonds Geweldsmisdrijven.

Medeschuld

Een jongen en een man krijgen onenigheid in een café. De jongen probeert de man een kniestoot te geven en daagt hem uit de ruzie buiten het café uit te vechten. De man wil dit niet. De jongen blijft echter aandringen. Eenmaal buiten valt de verzoeker meteen aan. De man slaat hem met een steen in het gezicht en steekt hem met een mes. De jongen heeft zich onnodig in een situatie gebracht waarin hij kon en moest verwachten dat de dader jegens hem geweld zou toepassen. Het verzoek wordt om deze reden afgewezen.

Uiteraard zijn de hierboven genoemde praktijkvoorbeelden niet uitputtelijk. Ze zijn samen met het artikel van Harold Willems uit het oktober nummer bedoeld om een beter beeld te geven van het werk van het Schadefonds en de slachtoffers beter te bereiken.

Marjolein Borstlap, juridisch medewerker Schadefonds Geweldsmisdrijven Postbus 20302 2500 EH Oen Haag (070) 381 39 90 www.schadefonds.nl

Verplicht verkeersles voor middelbare scholen

Scholieren in het voortgezet onderwijs moeten voortaan les krijgen in een nieuw vak, lntegrale Veiligheid, waarvan verkeer, verkeersveiligheid en verkeersgedrag een verplicht onderdeel zijn. Dit pleidooi hield voorzitter Jaap van der Doef van de Verenigde Verkeers Veiligheid Organisatie 3VO woensdag 21 november op de conferentie ‘Verkeerseducatie in het Voortgezet Onderwijs’ in het Cultuur– en Congrescentrum De Vrijhof te Enschede.

3VO keert zich daarmee tegen het recente advies van de Onderwijsraad over de vernieuwde basisvorming in het voortgezet onderwijs. Om overladen lesprogramma’s en versnippering van het lesaanbod tegen te gaan vindt de Onderwijsraad dat verkeer, verkeersveiligheid en verkeersgedrag moeten warden geschrapt op het nieuwe lesrooster voor de basisvorming. Dit opmerkelijke advies, dat bij staatssecretaris drs. K. Adelmund (Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen) goed is gevallen en waarover de Tweede Kamer zich volgend jaar uitspreekt, staat volgens 3VO haaks op allerlei beleidsdocumenten van de rijksoverheid die juist diverse acties en goede voornemens bevatten om de positie van de verkeerseducatie in het voortgezet onderwijs te verbeteren.

“Een toekomst zonder voldoende aandacht voor verkeersveiligheid in het voortgezet onderwijs is een ramp. Want aangenomen mag worden dat zonder verkeerseducatie er nog meer jongeren in het verkeer zullen verongelukken. Dat kan toch niet de bedoeling zijn in dit land,” houdt voorzitter Jaap van der Doef zijn gehoor voor. In de leeftijd 12 tot 17 jaar kwamen vorig jaar 75 middelbare scholieren om het leven bij verkeersongevallen en raakten er 7.000 ernstig gewond, van wie 1.450 ernstig. “Dat zijn verschrikkelijke cijfers die ons heel onrustig en ongeduldig moeten maken. Met deze cijfers voor ogen kan er geen sprake meer zijn van vrijblijvendheid om verkeer als verplicht schoolvak te behandelen.”

De verkeersveiligheidsorganisatie 3VO maakt zich daarom sterk voor het nieuwe vak integrale Veiligheid, waarin niet alleen ‘verkeer’ verplicht aan de orde is, maar ook de onderwerpen veiligheid op straat, zinloos geweld, invloeden van drugs en alcohol en waarden en normen. “Alleen met een dergelijke stevige aanpak kan verkeerseducatie ook een volwaardige pijler warden van het landelijke verkeersveiligheidsbeleid,” vindt de 3VO–voorzitter. Hij hekelt dan ook de huidige situatie waarin goed verkeersonderwijs op de basisschool niet of nauwelijks naadloos aansluit op ‘verkeer ’ in het voortgezet onderwijs. Hoewel het onderwerp in de huidige basisvorming van het voortgezet onderwijs een bescheiden plaats kreeg binnen vijf vakken, is er in de dagelijkse schoolpraktijk vrijwel geen aandacht voor. “Ongelooflijk en eigenlijk niet te begrijpen”, meent Jaap van der Doef.

Volgens 3VO is het verkeersgedrag van 12–plussers sterk aan verandering onderhevig, omdat ze vaker zelfstandig en verder op pad gaan, op verschillende tijdstippen van de dag onderweg zijn en alleen naar sportclubs en feestjes gaan. Bovendien veranderen de verkeersomgeving en de verkeersregels voortdurend, zonder dat ze daar op school iets over horen. 3VO noemt daarom kennis, inzicht en vaardigheden noodzakelijke voorwaarde n voor een veilig verkeersgedrag, waarvoor verplicht verkeersonderwijs de onmisbare basis legt.

Ook de jongeren delen die opvatting, zo hebben ze tijdens Nationale Jeugddebatten en meetings aangegeven. Volgens hen is het ‘gat’ van de verkeerseducatie tussen basisschool en het theoriecertificaat voor de brom– en snorfiets veel te groot.

Het verloop van een ‘normale’ letselschade– zaak

Een slachtoffer van een ongeval weet over het algemeen de eerste dagen en weken na het ongeval nog nauwelijks wat hem in de maanden en jaren daarna te wachten staat. Het ongeval kwam onverwacht, de schok was groot en plotseling beginnen nu allerlei mensen zich met het slachtoffer en zijn schade te bemoeien. Dit artikel beoogt dit ‘informatie– gat’ bij slachtoffers te verkleinen. U vindt in het onderstaande een korte beschrijving van het verloop van een ‘normale’ letselschadezaak.

Een letselschadezaak bestaat uit twee hoofdfases. In de eerste fase moet de schadeveroorzaker ertoe worden bewogen om te erkennen dat hij de schade van het slachtoffer moet en ook zal vergoeden. Deze fase heet daarom de ‘erkenningsfase’. Vaak is het zo dat schadeveroorzakers of hun verzekeraars erkenning van de aansprakelijkheid lang uitstellen. Zij weten dat veel slachtoffers, ook als die gelijk hebben, in deze fase al afhaken als het ze maar flink moeilijk wordt gemaakt. Hoe groter de schade, hoe langer er vaak met het erkennen van de schade wordt gedraald. Niettemin, gelukkig wordt de aansprakelijkheid bij de meeste zaken al kort na het ongeval door de schadeveroorzaker of zijn verzekeraar erkend.

Als de aansprakelijkheid voor het ongeval door de schadeveroorzaker is erkend komt de letselschadezaak in de tweede fase: de fase van de bepaling van de schade– omvang. In negen van de tien letselschadezaken wordt de omvang van de geleden schade uiteindelijk vastgesteld door een zekere vorm van samenwerking tussen de belangenbehartiger van het slachtoffer aan de ene kant, en de verzekeraar van de schadeveroorzaker aan de andere zijde. In minder dan tien procent van de zaken resulteert dat overleg echter niet in een aanbod voor een schadevergoeding door de verzekeraar, dat voor het slachtoffer aanvaardbaar is. In dat geval gaat het slachtoffer soms uiteindelijk toch nog naar de rechter.

De belangrijkste schadeposten van letselschadeslachtoffers zijn over het algemeen: gemaakte kosten, gederfde inkomsten en smartengeld. Ook de kosten die moeten worden gemaakt voor een advocaat, zijn medisch adviseur en voor het berekenen van de schade moeten door de schadeveroorzaker worden betaald. Men noemt deze kosten de ‘buitengerechtelijke kosten’,

Omdat de schade die moet worden vergoed het gevolg is van het letsel dat het slachtoffer bij het ongeval heeft opgelopen wordt vanaf het begin de medische informatie van de patiënt, voor zover die betrekking heeft op het ongeval zelf, door de medisch adviseur van het slachtoffer bij de behandelende artsen opgevraagd. Hij beoordeelt deze gegevens en deelt zijn bevindingen mee aan de advocaat. Als het letsel in een eindtoestand is geraakt – dat betekent dat het niet meer verbetert of verslechtert – dat wordt door de medisch adviseur een zogenaamde ‘eindexpertise’ geregeld. Dit betekent dat het slachtoffer door een medisch specialist wordt onderzocht om vast te stellen wat de blijvende beperkingen van de patiënt door het ongeval zijn.

Daarnaast wordt het slachtoffer gevraagd om alle kosten die hij als gevolg van het ongeval heeft moeten maken in kaart te brengen en van eventuele bonnetjes te voorzien. Het betreft hier onder andere huishoudelijke hulp, onderhoud aan het huis en de tuin die nu door anderen moet worden gedaan, oppas voor de kinderen, reiskosten naar artsen en advocaat, enzovoort.

De schade die het slachtoffer in zijn inkomen lijdt, wordt gevormd door het verschil tussen hetgeen het slachtoffer zonder ongeval zou hebben verdiend, en wat hij na het ongeval feitelijk heeft ontvangen. Als het slachtoffer ook in de toekomst maandelijks nog minder zal verdienen dan zonder ongeval het geval zou zijn geweest, gaan dit vaak al gauw om een groot bedrag. Losse inkomsten en ‘zwarte’ inkomsten dienen ook door de verzekeraar van de schadeveroorzaker te worden vergoed.

Voor smartengeld wordt in Nederland door de rechter betrekkelijk weinig geld toegekend. Het maximale smartengeldbedrag dat ooit in ons land is betaald is € 136.000, – (f 300.000, –). De meeste slachtoffers moeten echter met een smartengeldbedrag van enkele duizenden tot maximaal enkele tienduizenden Euro’s genoegen nemen.

Het in kaart brengen van de schade en het onder­ handelen over de hoogte ervan duurt vaak lang en heeft een rommelig verloop. Dat wordt vooral veroorzaakt doordat de schadeveroorzaker vaak probeert om het initiatief bij de schade– afhandeling in handen te krijgen, terwijl dat initiatief natuurlijk in beginsel geheel bij het slachtoffer thuishoort. De rolverdeling is immers zo dat de advocaat van het slachtoffer de schade moet aantonen en dat de verzekeraar van de schade­ veroorzaker deze moet betalen. Dat is voor de verzekeraar natuurlijk een vervelende positie, en die probeert er alles aan te doen om ‘greep’ op het schade afwikkelingstraject te krijgen.

Als het de schadeveroorzaker niet lukt om het initiatief in handen te krijgen zal deze soms proberen om de schadeafwikkeling net zo lang te rekken tot het slachtoffer meer dan genoeg van de hele schade heeft, en het bijltje erbij neergooit door de zaak voor een veel te laag bedrag te schikken.

Ten slotte is het na verloop van tijd aan het slachtoffer en zijn advocaat wel duidelijk hoe groot de schade uiteindelijk is. Schadeveroorzakers en hun vertegenwoordigers willen echter vaak op iedere schadepost flinke ‘korting’ bedingen door minder te betalen dan zij volgens het recht verplicht zijn. Zij kunnen dat doen omdat zij weten dat het voor een slachtoffer bijzonder uitputtend, duur en emotioneel is om uiteindelijk toch nog met de zaak naar de rechter te gaan. In vrijwel iedere zaak moeten het slachtoffer en zijn advocaat daarom beslissen of het slachtoffer akkoord zal gaan met een bedrag dat naar zijn mening te laag is om de schade te dekken, maar dat niet z6 laag is dat het de spanning, de moeite en het geld loont om voor dit verschil alsnog naar de rechter te gaan.

Zeer veel letselschadeslachtoffers hebben aan het einde van hun zaak het gevoel dat zij uiteindelijk akkoord hebben moeten gaan met een te lage uitkering, doordat zij het initiatief kwijtraakten, relevante discussies niet gevoerd konden worden en de weg naar de rechter nauwelijks begaanbaar was. Wie zich hiervan vanaf het begin van zijn zaak bewust is kan zich daartegen op vele manieren ‘wapenen’.

Verkeersrecht in Nederland (Deel II)

Veel letselschadeslachtoffers komen door het ongeval dat hen is overkomen voor het eerst bewust in aanraking met het verkeersrecht. Het verkeersrecht is het rechtsgebied het verkeer en de gevolgen van een verkeersongeval regelt. Het onderstaande is het eerste van twee informatieve artikelen over het verkeersrecht m Nederland. Het is geschreven door de manager van ANWB Rechtshulp binnenland, de heer Mr. M.L.M. Renckens, advocaat. In de vorige aflevering van het VvLS magazine kon u het eerste deel lezen van het onderstaande overzicht. Het ging toen over de structuur van de Nederlandse verkeerswetgeving, de belangrijkste regelgeving en enkele belangrijke veranderingen daarin. Vandaag gaan het over de administratieve afhandeling van verkeersovertredingen en de bescherming van voetgangers en fietsers.

1. Administratieve afhandeling van verkeersovertredingen (WAHV)

Ruim tien jaar geleden heeft de invoering van de WAHV veel stof doen opwaaien. De wet staat ook wel bekend als de “Wet Mulder”, genoemd naar de ontwerper van de wet de toenmalige secretaris–generaal van het Ministerie van Justitie dr. A. Mulder. De wet dient om de trage afhandeling van de massaliteit van minder zware verkeersovertredingen te stroomlijnen.

Het ontworpen systeem is eenvoudig. Na het constateren van een overtreding ontvangt de betrokkene een beschikking (acceptgirokaart met de daarop vermelde geldboete) van het Centraal Justitieel incassobureau (CJIB). De boete moet binnen 8 weken betaald zijn. Is er niet tijdig betaald, dan wordt de boete verhoogd. Om de boete verlaagd of vernietigd te krijgen moet de betrokkene binnen 6 weken na ontvangst een beroepschrift indienen bij de Officier van Justitie. Indien dat juist is geschied, wordt de betalingsplicht uitgesteld. Wijst hij het beroep af, dan moet er binnen 8 weken na de afwijzing betaald worde. Tot 6 weken na de afwijzing kan men bij de kantonrechter in beroep gaan. Voorwaarde is dat het bedrag van de boete als zekerstelling wordt betaald. Onder de “betrokkene” wordt bij aanhouding de bestuurder en bij bekeuring op kenteken de kentekenhouder verstaan. Slechts een beperkt aantal bezwaren kan worden aangevoerd. Niet gehonoreerd wordt het verweer van de kentekenhouder dat niet hij zelf maar een ander heeft gereden. Is dat daadwerkelijk het geval, dan dient hij de boete zelf op de feitelijke overtreder te verhalen.

Inmiddels is het maximum van de boete die administratief­ rechtelijk kan worden afgedaan al opgelopen tot f 750 –. Het aantal beschikkingen is in 2000 opgelopen tot 7,8 miljoen en in 1997 en 1998 kwam het in 15.000 gevallen tot een beroep bij de kantonrechter. Tegen de beslissing van het kantongerecht staat nog cassatieberoep bij de Hoge Raad open. Dat geschiedde ongeveer 1.000 keer per jaar, hetgeen t.o.v. het aantal beschikkingen relatief weinig is, maar wellicht weer veel t.o.v. de 3.000 cassatie– beroepen in strafzaken per jaar. Het cassatieberoep werd vaak op onjuiste gronden ingesteld. Het betrof nogal eens de te late zekerheidsstelling bij het beroep bij de kantonrechter of het gevoel dat er onvoldoende aandacht voor het verweer was geweest. De principiële vraag of de kentekenaansprakelijkheid wel verenigbaar is met art. 6 van het Verdrag van Rome (EVRM) is door de Hoge Raad bevestigend beantwoord. De Raad overwoog onder meer dat de kenteken houdt alle ettelijke verweermogelijkheden had. Met ingang van 1 januari 2000 is het cassatieberoep bij de hoge Raad vervangen door hoger beroep bij het Gerechtshof te Leeuwarden. Voor dit beroep moet het om een boete hoger dan f 150.–.Gaan. Bij de Hoge Raad kan alleen nog “cassatieberoep in het belang der wet” worden ingesteld.

T.a.v. Du1tse toeristen die in Nederland een minder zware verkeersovertreding (“Mulderovertreding”) hebben begaan, vraagt het genoemde CJIB zelf de persoonsgegevens rechtstreeks op b11 het Kraftfahrt– Bundesamt (KBA). Dat geschiedt sinds 1995 op basis van het Verdrag van Schengen.

2.De bescherming van voetganger s en fietsers

De bescherming van voetgangers en fietsers tegen het opkomende gemotoriseerde gevaar (Betriebsgefahr) staat al sinds 1935 in de wet, thans in art. 185 WVW. Het artikel biedt m.b.t. aanrijdingschade bescherming aan ongemotoriseerd verkeer, maar ook aan bezitters van zaken zoals wegmeubilair. De bezitter van het betrokken voertuig is aansprakelijk, tenzij hij overmacht bewijst, of een verkeersfout van een ander die de schade heeft veroorzaakt. Art. 185 draait dus de bewijslast om die normaal gesproken bij de eisende partij ligt.

De afgelopen 20 jaar is in een reeks van jurisprudentie het beroep op overmacht resp. de verkeersfout van de voetganger en fietser verder ingeperkt. Het gaat in dit korte bestek te ver om alle finesses en aspecten van deze ontwikkeling en de lange reeks van jurisprudentie in te gaan. Het heeft in elk geval geresulteerd i n de zgn. 100%– resp. 50%–regel. Dit houdt in dat bij aanrijdingen tussen een motorrijtuig en een minderjarige tot 14 jaar geen beroep op overmacht of een verkeersfout van een kind gedaan kan worden, behoudens opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid. Bij voetgangers en fietsers ouder dan 13 jaar, staat nog wel beroep op overmacht open, maar in het geval dat de bezitter van het betrokken motorrijtuig een verkeersfout kan aantonen, blijft hij voor ten minste 50% aansprakelijk voor de schade van de ongemotoriseerde.

Van de weging van het aangetoonde causale aandeel van zijn schade hangt af welk percentage tussen de 50% en 100% voor eigen rekening blijft. Toont de gemotoriseerde bv. 75% aandeel van de ongemotoriseerde aan, ontvangt deze toch 50% vergoeding. Toont hij 25% aandeel van de ongemotoriseerde aan, dan ontvangt de laatste 75% vergoeding.

Deze “100– resp. 50%–regel”is gebaseerd op de zgn. billijkheidscorrectie die de rechter op grond van de wet (art. 6:101 Burgelijk Wetboek) ter beschikking staat. Van deze op billijkheid t.b.v. het slachtoffer gebaseerde causale verdeling kan een regresnemer, zoals een ziektekostenverzekeraar die uitkeringen heeft moeten doen t.a.v. het ongeval, volgens de Hoge Raad niet profiteren.

In de rechtspraak is tevens uitgemaakt dat aan art. 185 WVW “reflexwerking” toekomt t.a.v. de schade die gemotoriseerde bij een aanrijding met een ongemotoriseerde lijdt niet alleen t.a.v. zijn zaakschade, maar ook zijn eventuele persoonlijke schade door letsel. Echter, in een recent arrest van de Hoge Raad (4 mei 2001, RvdW 2001, 99) 1s u1tgemaakt dat de “50%– resp. 100%–regel geen reflexwerking heeft t.a.v. de schade van de gemotoriseerde. Wat betreft de causaliteit­ afweging m.b.t. de schade van de gemotoriseerde kan de billijkheid o.g.v. persoonlijke of maatschappelijke belangen wel een andere uitkomst opleveren, maar dat kan een andere billijkheidscorrectie zijn dan t.a.v. de schade van de ongemotoriseerde. Met name zal dit het geval kunnen zijn als het onverzekerde persoonlijke schade door letsel van de gemotoriseerde betreft waarvoor de voetganger of fietser een beroep kan doen op zijn persoonlijke aansprakelijkheid­ verzekering.

Hiermee licht ik nog maar een tipje van de sluier van dit uitermate gecompliceerde leerstuk van rechterlijke toerekening van schade. Het schept het beeld van een kruidenier die net zo lang toevoegt en weghaalt op de balans tot hij op het juiste gewicht komt. Alleen de rechter mist een op het decimale stelsel gebaseerde weegschaal met de bijbehorende precisie.

De vraag is dan of de bewonderenswaardig zorgvuldige echtelijke afwegingen geen schijnexactheid opleveren. Zeker is dat lang niet alle automobilisten in Nederland vrede hebben met de verregaande bescherming van voetgangers en fietsers. Mede hierom ligt er nog steeds een Wetsvoorstel Verkeersongevallen bij het Ministerie van Justitie in de la dat in de bescherming van de zwakke verkeersdeelname nog iets verder gaat, maar ook wat duidelijker is. De vraag is of dit voorstel nog ooit wet wordt en in hoeverre de discussie over verkeersaansprakelijkheid loopt al zeker dertig jaar en is voorlopig nog niet ten einde.

Fysiotherapie voor letselschade slachtoffers in diverse vormen

De VvLS zal dit keer het werk van de fysiotherapeut belichten, zodat u een beter inzicht in de verschillende vormen van fysiotherapie krijgt. Mocht u zelf nog ideeën hebben voor een onderwerp dat betrekking heeft op letselschade slachtoffers dan horen wij dat graag.

Voor de fysiotherapeut is een belangrijke rol weggelegd in de behandeling en begeleiding van letselschade slachtoffers. De verwijzing naar een fysiotherapeut geschiedt veelal via de huisarts. Deze kent de fysiotherapie en weet welke therapeut zich gespecialiseerd is in het letsel dat het slachtoffer heeft. Ook een behandelend specialist kan een rol bij deze keuze spelen. Slachtoffers die in een ziekenhuis zijn opgenomen, zullen vaak eerst door een fysiotherapeut van een ziekenhuis of in een revalidatie centrum geholpen worden; hetzij poliklinisch of intern (zie VvLS magazine juli 2001).

De fysiotherapeut zal trachten om het slachtoffer weer op het oude niveau terug te brengen of op een gelijk­ waardig niveau en zoveel als het kan van de pijn af helpen. Een patiënt kan terecht bij verschillende vormen van fysiotherapie. Specialisme is o.a.: de manuele therapeut, de kinderfysiotherapeut en de sportfysiotherapeut.

Letselschade slachtoffers die gebruik van fysiotherapie maken, zijn onder andere: verkeersslachtoffers, slachtoffers van een bedrijfsongeval en bij sportblessures. Ook de klachten van deze slachtoffers kan men in een aantal grotere groepen onderverdelen namelijk: dwarslaesie ’s, knie/been letsel, nekletsel en fractuurletsel.

Een manueel therapeut heeft zich gespecialiseerd in Whiplash klachten, hoofd– en nekpijn en schouder– en rugpijn. Een manueel/fysiotherapeut zal een slachtoffer leren om te gaan met zijn klachten en pijnen. Ook zal deze therapeut trachten om de houding van een slachtoffer te corrigeren en te verbeteren.

Betreft het slachtoffer een kind dan is er een speciale kinderfysiotherapeut. Deze zal op een speelse wijze het kind behandelen en zo nodig bij de behandeling de ouder betrekken, zodat ook zij inzicht krijgen in de problematiek van het kind en eventueel een deel van de therapie thuis kunnen voortzetten. Kinderfysiotherapie is een aparte opleiding en een duidelijk specialisme.

Tot slot de sportfysiotherapeut. Deze is gespecialiseerd in sportletsel zich. Het gaat hier om bijv. Spierblessures of andere vormen van letsel die men op kan lopen tijdens het sporten. Ook voor advies en het leren intapen van zwakke plekken kan deze fysiotherapeut patiënten helpen. Veel fysiotherapie praktijken bieden ook de mogelijkheid d om onder begeleiding van een therapeut te gaan sporten. Veelal gaat het hier om fitness. Deze vorm van fysio sport kan veel slachtoffers weer aan het sporten brengen, omdat dit onder toezicht gebeurt. Met een verantwoord schema is de kans op een blessure uiterst gering.

Veel slachtoffers zullen ook thuis oefeningen moeten doen om te herstellen. Dit geldt voor alle vormen van therapie. De fysiotherapeut zal samen met het slachtoffer kijken welke weg het beste is. Iedere vorm van letsel is immers anders. Een fysiotherapeut zal dan ook iedere patiënt individueel behandelen en onderzoeken, zodat er voor iedere patiënt een passend programma gemaakt kan worden.

Waar vindt u op het internet nuttige informatie

Internet is niet meer weg te denken uit onze huidige maatschappij. Ook de VvLS heeft een eigen site, maar er zijn uiteraard meer interessante sites te vinden. Zo kunt u op de sites van de instellingen waar de VvLS contacten mee onderhoudt vaak veel achtergrond informatie over deze instellingen vinden. Ook is er bij Startpagina een complete pagina met sites te vinden over letselschade (www.letselschade.pagina.nl). Toch moet u uitkijken.

Veel zogenaamde stichtingen of patiënten clubs blijken reclame en cliënten ‘ronsel’ sites van letselschade bureaus of advocatenkantoren te zijn. Ook zijn er bij die geen antwoord geven als je een e–mail stuurt.

Kortom: Ook hier geldt dezelfde regel. Laat je niet verleiden door mooie praatjes, maar kies voor een onafhankelijk advies zoals dat van de VvLS. De VvLS site zal binnenkort worden uitgebreid met een pagina met links naar sites die actief zijn en opkomen voor het belang van het slachtoffer. Hieronder vindt u nog een aantal mooie sites.

Bewaarnummer 3 − Januari 2002